3 april 2021
Hierbij gaan we nader in op een fragment uit het interview met een retractor in een vorige column
.“In 1995 kwam ik op een meerdaagse christelijke conferentie in contact met een psycholoog met wie ik drie keer per dag gesprekken voerde. Hij gebruikte daar- bij technieken die ik nu als hypnose zou omschrijven.
Op een ochtend werd ik wakker met een zin in mijn hoofd: ‘Jolly wil met hem praten.’ Jolly was mijn denkbeeldige vriendinnetje van vroeger. Ik hoorde mezelf met een heel andere stem vertellen dat mijn vader me misbruikt had toen ik een baby van drie maanden was. Ik wist niet wat er gebeurde: ik kon mezelf horen en ik was het niet zelf. Dat kan toch niet waar zijn?
Hij vroeg: ‘Heb je het verzonnen?’ Nee, waarom zou ik het verzinnen? Toen zei hij dat het echt gebeurd moest zijn.”
Een eerder fragment uit het interview getuigde van een eenzame jeugd, waarbij de latere retractor veel las en weinig aansluiting vond. Alles bij elkaar genoeg aanwijzingen om te veronderstellen dat ze over een uitgebreide binnen-wereld beschikte, waaruit ze kracht putte om de buitenwereld tegemoet te treden. Het ‘coping mechanism’ van een denkbeeldig vriendje is daar een onderdeel van. Het komt regelmatig voor dat we de ‘imaginary companion’ op volwassen leeftijd terugzien in de vorm van een alter.
Niet iedereen beschikt over de mogelijkheid in z’n eigen wereld te vluchten, op het moment dat het moeilijk wordt. Er is uitgebreid onderzoek gedaan naar de zogenaamde ‘fantasy prone personalities’ (FFP’s), die dat wel doen. Waar in veel opvoedingsboeken wordt betoogd dat ‘het kind er vanzelf overheen groeit’ en dat het innerlijke vriendje slechts een fase in het leven is, missen ze vaak de kern van de zaak: dat de rijke verbeelding een blijvend kenmerk van de persoonlijkheid betreft.
Desondanks blijven DIS-therapeuten beweren dat de eigenschap ONTSTAAT doordat het kind een uitweg moet vinden bij vroegkinderlijke traumatisering. Dit doen ze, omdat de volwassen FFP’s oververtegenwoordigd zijn onder hen die misbruikt zeggen te zijn, hetgeen volgens hen op een causaal verband duidt.
Wetenschappers hebben zo’n verband inderdaad aannemelijk gemaakt. Anders dan therapeuten zijn ze echter tot het inzicht gekomen dat fantasierijke personen zich in voorkomende gevallen misbruik inbeelden.*
Waarom ze dat doen stellen we in een volgende post aan de orde. Een waarschuwing is op z’n plaats: Niet elke melding van misbruik is ingebeeld. En niet alle FFP’s beelden zich misbruik in. Vaak kiezen ze creatieve hobbies of beroepen en leiden een vervuld bestaan. FFP is geen psychiatrisch diagnose, maar beschrijft een bepaalde persoonlijkheid. Zoals alle karakters hun sterke en hun zwakke punten hebben, moet in dit geval rekening worden gehouden met het feit dat fantasie en werkelijkheid soms moeilijk te scheiden zijn. Dat vraagt om een extra reality-check, zoals deze retractor uiteindelijk ook heeft gedaan: Kon ik zwanger zijn van een tweeling in een tijd dat ik superstrakke broeken droeg?
FFP’s staan er tevens om bekend ontvankelijk te zijn voor Somatische Symptoon Stoornissen (SSS’s). Voor symptomen die ze ECHT voelen, wordt soms geen lichamelijke oorzaak gevonden. Hiermee verband houdende zijn ze meer dan anderen onderhevig aan placebo- en nocebo-effecten. Het is bijvoorbeeld af te raden de bijsluiten van een geneesmiddel te lezen, omdat ze dan meer kans lopen de betreffende bijwerkingen ook te krijgen.
De retractor uit het interview verzucht een aantal malen: Ik verzon het niet. Dus het was echt! Wij zijn ervan overtuigd dat ze niet het gevoel had te fantaseren. Er bestaat maatschappelijk inmiddels een forse voedingsbodem voor misbruikverhalen. Sinds de 70er jaren van de vorige eeuw vormt seksueel misbruik een fluctuerende mediahype. Bij een FFP komen de beelden en verhalen extra ‘binnen’. Ze kunnen deel gaan uitmaken van haar belevingswereld. Die is, zoals gezegd, voor haar moeilijk te scheiden van gebeurtenissen waar ze daadwerkelijk bij betrokken was. *https://www.researchgate.net/publication/344337773_Empirical_Research_on_Fantasy_Proneness_and_Its_Correlates_2000-2018_A_Meta-Analysis\