13 juli 2022
Of het er nog van komt, het boek, is de vraag. De omstandigheden werken niet mee. Daaronder een structureel gebrek aan publieke aandacht voor het grote onrecht die de populaire mythe over verdrongen of gedissocieerde herinneringen met zich meebrengt. Maar naar aanleiding van de documentaire over de zaak Franklin, die de NPO dezer dagen uitzendt*, hierbij onze aanzet tot dit verhaal.
Er waren eens twee roodharige meisjes, die in een nieuw opgetrokken stadje op een schier-eiland woonden. Overal lag modder en zand en plassen water, want het land was op de zee gewonnen. Kinderen konden er heerlijk spelen – en dat deden de twee meisjes dan ook. Ze waren vriendinnen, ‘best friends’, zou Eileen jaren later zeggen. Maar als geschiedschrijver of biograaf weet je nu eenmaal nooit of de tijd de herinneringen niet meer glans heeft gegeven. Of zwarter heeft gemaakt. En de vriendinnen realiseerden zich toen nog niet dat ze geschiedenis gingen schrijven.
Toch is het niet onwaarschijnlijk dat de twee meisjes elkaar opzochten, want ze woonden bij elkaar om de hoek, waren even oud en het is algemeen bekend dat meisjes met rode haren op school niet geliefd zijn. Of waren, in 1969. Susan kwam vaak bij Eileen thuis. Het was een rommelige huishouding, met vijf kinderen, die snel achter elkaar geboren waren. De moeder was dikkig, liep in lange hippiejurken en op blote voeten. Maar ze liep niet zo vaak. Meestal hing ze op de bank en las. Het rumoer van de kinderen om haar heen leek haar niet te deren. Ook als er gehuild werd of geschreeuwd, kwam ze niet in beweging.
De buren zeiden achteraf, maar dat was een twintigtal jaar later, dat de kinderen er bij de Franklins thuis onverzorgd bijliepen, met grote snottebellen. De oudere kinderen zorgden voor de jongere. Als middelste kind nam Eileen het jongste zusje Diana onder haar hoede. Toen ze later een boek schreef over haar leven, zwaaide ze zichzelf de loftrompet toe voor dit feit. En het is ook niet niets om als jong kind taken en verantwoordelijkheden van je ouders over te moeten nemen. Psychologen hebben een mooi woord voor dit proces: parentificatie.
Nu vraag je je misschien af wat de vader dan deed? Welnu, die was de helft van de tijd brandweerman en sliep dan bij zijn maten op de kazerne. En hij zat achter de vrouwen aan, zoals dat toen heette. Tegenwoordig zou je hem seksverslaafd noemen. Hij hoefde maar een vrouw te zien of hij stapte er op af. En omdat hij een aantrekkelijke man was, met een grote bos rossig krullend haar, had hij zeer regelmatig succes. In de tijd die hij over had kluste hij wat bij en later kocht hij huizen, knapte ze op en verkocht ze weer. Want hij wilde dolgraag net zo rijk worden als zijn grootvader, naar wie hij George genoemd was.
Jammergenoeg leek hij ook in ander opzicht op zijn opa. En op zijn vader. En wie weet op welke Franklin-mannen in een ver verleden nog meer. Hij had een kwade dronk en sloeg, mepte, beukte en ramde er in zijn gezin op los. De meeste van zijn kinderen waren doodsbang voor hem en pasten allerlei tactieken toe om hem te ontlopen. Tevergeefs. Bij het avondeten vond er sowieso een confrontatie plaats. Vader George vroeg dan bijvoorbeeld wat er op school behandeld was. Want hij vond het dan weer wel belangrijk dat z’n kinderen goed leerden. Vooral geschiedenis, want dat was, naast sex, zijn passie.
Een aarzeling, een verkeerd jaartal, een thema dat de juf niet had behandeld – je kon het zo gek niet verzinnen of vader George kreeg het op z’n heupen. En als hij niks vond om zich over op te winden was moeder Lea hem niet zelden behulpzaam en deed beklag over deze of gene van de kinderen.
Maar Eileen was niet bang voor haar vader. Ze was zijn lievelingetje, al sinds haar roodharige koppie het geboortekanaal had verlaten. Zij en Susan zaten als jonge kinderen vaak bij hem op schoot en deden het ‚buikspelletje’. Een voor een peuterden ze de knoopjes van zijn overhemd open en porden en kietelden hem met hun kleine vingertjes. Dan was vader George een heel ander, vriendelijker, mens.
Susan Nason had maar één zusje, die een beetje ouder was. Haar vader dronk ook, maar sloeg nooit. Haar moeder was een zorgzame vrouw, die bijna alle jurken voor haar dochtertjes eigenhandig maakte. Ook op die bewuste middag zat ze achter de naaimachine toen Susan uit school kwam. Susan zou over een paar dagen 9 jaar worden en dan moest er een nieuwe, feestelijke jurk zijn.
Het kind vroeg haar moeder of ze even naar een klasgenootje mocht, om de gymschoenen te brengen, die deze op school was vergeten. Dat was goed. Het was de laatste keer dat de moeder van Susan haar dochtertje zag. De verjaardag ging voorbij zonder dat de familie Nason wist waar Susan gebleven was. In de weken die volgden begonnen ze zich voor te stellen dat iemand die dolgraag een klein lief dochtertje wilde hebben, haar had meegenomen.
Ze hadden het mis. Na tweeeneenhalve maand werd het lichaampje van Susan gevonden bij een natuurgebied. Ze lag op een plek waar mensen grof vuil naar beneden pleegden te storten. Er zat nauwelijks meer vlees op haar botten. Ondanks het feit dat de politie met hart en ziel bij de zaak betrokken was, slaagden ze er niet in de dader op te sporen. In 1969 waren de opsporingstechnieken nog niet wat ze nu zijn. Dus geen DNA-verwantschapsonderzoek om de moordenaar van Susan aan het licht te brengen. _*https://www.npostart.nl/crimedocs-buried/VPWON_1339463