27 april 2021
Voordat we verdergaan met de reeks over de GGZ, lassen we hierbij een voorbeeld in van een zgn ‘prospectief’ onderzoek. Dit om duidelijk te maken waarom deze onderzoeksopzet een beter zicht geeft op mogelijke latere gevolgen van een slechte jeugd, dan een terugblik door zelfreportage.*
Tevens hopen we hiermee ten overvloede aan te tonen dat de in de vorige post door Martijne Rensen gesuggereerde ‘code black’ vanwege het massaal zelfmoord plegen van door hun ouders gemaltraiteerde kinderen, een staaltje schromelijk overdrijven is, dat we al sinds de 70er jaren van de trauma-beweging kennen. Toen gingen er stemmen op dat bijna elk gezin ‘dysfunctioneel’ en incestueus was.
Omdat onderzoeken taaie kost kunnen zijn, bevelen we ter illustratie van ons punt ‘Het Onverwoestbare Kind’ (1997) van Lilian Rubin aan. Deze Amerikaanse sociologe en psychotherapeute gaat in haar boek op zoek naar de lange termijn gevolgen van mishandeling en misbruik van kinderen. Hoewel het boek niks bewijst, omdat de gevallen die ze beschrijft niet onwillekeurig gekozen zijn, maakt het in elk geval duidelijk dat volwassenen niet altijd negatieve gevolgen overhouden aan een wrede jeugd.
Voor de goede orde: hiermee wordt het mishandelen en misbruiken van kinderen niet goedgepraat. Hun lijden onder belabberde omstandigheden wordt evenmin ontkend. Waar het ons om gaat is dat je een traumatisch verleden niet coute que coute kunt aflezen aan psychische problematiek op latere leeftijd. En dat de overtuiging die binnen de GGZ opgeld doet – dat bepaalde psychische problemen linea recta op misbruik wijzen – een te simplistische voorstelling van zaken is.
Het onderzoek** waarover we kort willen vertellen is – beginnende in 1955 – uitgevoerd door Emmy Werner en Ruth Smith. En het is het waard om onder het stof vandaan te halen. Het volgde 32 jaar lang alle kinderen die in dat jaar op het eiland Kauai geboren werden. Dat waren er 698. Speciale aandacht werd besteed aan kinderen met een zogenaamd ‘high risk’ profiel.
Citaat:
“As we watched this children grow from babyhood to adulthood, we could not help but respect the self-righting tendencies within them that produced normal development under all but the most persistenly adverse circumstances.”
Kinderen die opgroeiden in de meest ongunstige omstandigheden ontwikkelden bijna allemaal problemen tegen de tijd dat ze een jaar of tien waren. Maar een derde groeide daar weer overheen. Werner en Smith noemen hen ‘kwetsbaar maar onverwoestbaar’. Van de grotere groep van 200 kinderen die om verschillende redenen een risico-profiel hadden, heeft voor zover ons bekend niemand een suicide-poging gedaan. Daarbij moet erkend worden dat dan ook geen van die kinderen in een satanische cult werd grootgebracht.
Er is veel onderzoek gedaan naar de reden dat sommige kinderen zo veerkrachtig zijn. Uiteindelijk blijken twee factoren*** daarbij een belangrijke rol te spelen:
– Het aangeboren temperament van het kind: sociaal en makkelijk in de omgang
– Een sterke band met iemand – wie dan ook. Carry Slee beschrijft in haar autobiografische roman ‘Dochter van Eva’ hoe ze fantaseert dat een geliefde lerares haar moeder wil worden – om op die manier aan de onveilige thuissituatie te ontkomen.
Werner en Smith schrijven:
“Those who care for or work with children can help tilt the balance from vulnerability to resilience if they accept children’s temperamental idiosyncrasies.”
Net als bij onze bijdragen over PTSS en de fantasy prone personality, willen we er ook hier weer op wijzen, dat het ontstaan van psychische problemen een combinatie van ‘nature’ en ‘nurture’ is. Niet alleen een mogelijk trauma is bepalend voor het resultaat, ook de wijze waarop iemand daarmee omgaat, zijn aangeboren gestel. Sommige psychiatrische ziektes zijn zelfs voor een belangrijk deel genetisch bepaald.
Dit inzicht zijn veel trauma-therapeuten volkomen uit het oog verloren. (Of het is nooit tot ze doorgedrongen). Daarmee zien ze een potentiele therapeutische benadering over het hoofd, die wellicht beter werkt dan het steeds maar opdiepen van nieuw ’traumatisch materiaal’. Dat is voor de therapeut weliswaar een lucratieve, maar voor de client een heilloze weg.
* In 1986 bracht de National Academy of Sciences een overzicht uit over de toenmalige stand van de psychologie als wetenschap. Daarin is gemotiveerd geen research opgenomen dat zich baseert op retrospectieve bewijslast. Deze research wordt door de Academy als onwetenschappelijk afgedaan.
** Werner, E. E. and Smith, R. S. (2001) Journeys from Childhood to Midlife: Risk, Resilience, and Recovery by Emmy E. Werner and Ruth S. Smith. New York, NY: Cornell University Press.
*** In het onderzoek komen meer factoren naar voren, zoals autonomie, goed kunnen redeneren, een interne ‘locus of control’ hebben (het gevoel dat je zelf dingen kunt sturen), en de gelegenheid weten aan te grijpen als die zich voordoet.
Hierboven noemden we alleen die factoren, die er in de meeste onderzoeken uitspringen.