HYSTERIE À LA CHARCOT

17 augustus 2021

In hoofdstuk 1: HOE HYSTERIE EN INCEST MET ELKAAR VERVLOCHTEN RAAKTEN, proberen we de geschiedenis van de huidige DIS-therapie te achterhalen. Daarbij gaan we terug naar de oude Grieken en scheren in vogelvlucht over de eeuwen, waarbij we o.a. op Charcot stuiten. Charcot, Jean Martin (1825 – 1893), te onderscheiden van zijn zoon Jean Baptiste, die een bekende poolonderzoeker werd, was al zeer bekend voordat hij zijn beruchte opmerkzame blik op het verschijnsel hysterie liet vallen.

Gepromoveerd op het verschil tussen jicht en reumatiek, had hij de bij diabetici beruchte Charcot-voet beschreven, zich beziggehouden met het onderscheid tussen M.S. en de ziekte van Parkinson en ‘De Ziekte van Charcot’ ontdekt, die tegenwoordig als ALS te boek staat en die voor lange tijd geassocieerd zal worden met de meest beroemde lijder eraan: Stephen Hawkins.

Hij doet in meerdereopzichten aan prof. Bastiaans denken. Deze zei vaak tijdens patiënten-demonstraties: let u op de handdruk?

Kortom: Charcot had op neurologisch gebied zijn strepen verdiend en toen hij dan ook opmerkzaam werd op de geheimzinnige ziekte die zich zo af en toe letterlijk meester maakte van patiënten in La Salpêtrière op de afdeling voor hystero-epileptici, vormde deze een kluifje naar zijn hand. Hij dacht de ziekte aan te pakken op dezelfde strikt wetenschappelijke wijze waarmee hij tot zijn andere successen was gekomen. Een uitgebreide anamnese en observatie, gecombineerd met een pathologisch-anatomisch onderzoek na het verscheiden van de patiënt zou onverkort duidelijk moeten maken waar in het zenuwstelsel de zwakke plek zat.

Maar het bleek geen eenvoudige ziekte te zijn. Omdat hij verschillende uiterlijk waarneembare stadia meende waar te nemen, nam Charcot zijn toevlucht tot de fotografie. In deze tijd van digitale camera’s kun je je moeilijk voorstellen wat een innovatie dat was in die tijd: de jaren 70 en 80 van de 19e eeuw. Dankzij deze ‘iconographie photographique’ kunnen we nu nog zien hoe hysterie zich in de tijd van Charcot manifesteerde. Eén van de eerste gedachtes die bij je opkomt bij het bestuderen van de poses waarin de patiënten zijn vereeuwigd, is dat ze van een tegenwoordig ongekende theatraliteit zijn.

De ziekte maakte Charcot nog beroemder dan hij al was. Niet zozeer door z’n wetenschappelijke bevindingen (hoewel hij terecht claimde dat er ook mannen met hysterie waren), als door de patiënten-demonstraties die hij in de grote aula van La Salpêtrière gaf. Wilde je er als ‘beau monde’ bij horen, dan moest je regelmatig op vrijdag of dinsdag acte de présence geven. De patiëntendemonstraties die dan met veel vertoon werden gegeven en waarbij ook de hypnose weer van stal werd gehaald, werden bezocht door journalisten over de hele wereld en achteraf gezien valt op dat ook het verschijnsel hysterie zich daarna als een olievlek over de wereldkaart verspreidde.

De afdeling op La Salpêtrière werd bevolkt door vrouwen, die soms allemaal tegelijk een aanval kregen, zodat het daar dan wat deed denken aan de Eerste Hulp na een groot ongeval. Aan deze hectiek kwam een eind door een leerling van Charcot, Babinski, die opmerkte dat het gedrag van de patiënten aanstekelijk leek te zijn en dat een epileptisch insult van een puur epileptische patiënt een insult bij een hystero-epileptica leek uit te lokken. Daarnaast kregen de hystero-epileptici nooit een aanval als er niemand in de buurt was.

Nadat de patiënten op advies van Babinski uit elkaar werden geplaatst, keerde de rust terug in het ziekenhuis. De spaarzame aanvallen die nog plaatsvonden werden vriendelijk doch beslist gecoupeerd door het personeel met de opmerking dat dat niet meer nodig was, omdat de betreffende patiënt immers aan de beterende hand was.

De lezer wordt met nadruk gewezen op dit mimetische gedrag van de hysterische patiënten. We kwamen in een vorige column al te spreken over de invloed van empathie en inlevingsvermogen op manifestaties van DIS/MPS. Het feit dat de patiënten onder Babinski aanzienlijk verbeterden door ze op verschillende afdelingen onder te brengen heeft mede betekenis voor lijders aan de psychiatrische aandoeningen waar hysterie tegenwoordig in wordt ondergebracht: De histrionische of theatrale persoonlijkheidsstoornis, de borderline persoonlijkheidsstoornis, de somatiforme en dissociatieve stoornissen, waaronder de Dissociatieve Identiteitsstoornis (DIS), vroeger MPS.

Je kunt je afvragen of het verstandig is mensen met deze kenmerken in speciale klinieken op te vangen, zoals vaak met DIS gebeurt. Daarnaast moeten er vraagtekens worden gezet bij het, ter ondersteuning van de therapie, samenstellen van groepen ‘overlevers’, niet zelden met de diagnose DIS getooid. Maar uiteindelijk valt natuurlijk niet te voorkomen dat mensen elkaar via internet ‘besmetten’. Hoewel de manifestaties van wat vroeger ‘hysterie’ heette aanzienlijk verschillen met wat er in de tijd van Charcot plaatsvond, hebben ze tenminste één kenmerk gemeenschappelijk: al hun gedrag en al hun verhalen lijken op elkaar. Het is jammer dat moderne therapeuten niet meer van het échec van Charcot hebben geleerd.

In 1882, Jean-Martin Charcot was the premiere physician in Paris, having just established a neurology clinic at the infamous Salpêtrière Hospital, a place that was called a ‘grand asylum of human misery’. Assessing the dismal conditions, he quickly upgraded the facilities, and in doing so, revolutionized the treatment of mental illness. 

Many of Charcot’s patients had neurosyphilis (the advanced form of syphilis), a disease of mad poets, novelists, painters, and musicians, and a driving force behind the overflow of patients in Europe’s asylums. A sexually transmitted disease, it is known as ‘the great imitator’ since its symptoms resemble those of almost any biological disease or mental illness. It is also the perfect lens through which to peel back the layers to better understand the brain and the mind. Yet, Charcot’s work took a bizarre turn when he brought mesmerism – hypnotism – into his clinic, abandoning his pursuit of the biological basis of illness in favour of the far sexier and theatrical treatment of female ‘hysterics’, whose symptoms mimic those seen in brain disease, but were elusive in origin. This and a general fear of contagion set the stage for Sigmund Freud, whose seductive theory, Freudian analysis, brought sex and hysteria onto the psychiatrist couch, leaving the brain behind. 

How The Brain Lost Its Mind tells this rich and compelling story, and raises a host of philosophical and practical questions. Are we any closer to understanding the difference between a sick mind and a sick brain? The real issue remains: where should neurology and psychiatry converge to explore not just the brain, but the nature of the human psyche?
En lire moins