Misschien was het met scheikunde op de middelbare school, misschien ook tijdens colleges psychologie of biochemie, dat ik hoorde over de 19e eeuwse chemicus August Kekulé, die als eerste de structuurformule van benzeen ontdekte.
Hij had er eindeloos over zitten peinzen, z’n hoofd was er suf van en hij sukkelde even in slaap. Tijdens die slaap had hij een korte droom, waarvan hij zich bij het ontwaken alleen een slang herinnerde, die zich in zijn eigen staart beet. Een ‘ouroubouros’, het klassieke symbool voor de eindeloze cyclus van dood en geboorte.

En in een flits werd hem de oplossing van zijn probleem duidelijk: de atomen van benzeen zouden wel eens een cirkel kunnen vormen. Een zeshoek, in feite, want er waren 6 koolstofatomen. Na verificatie van deze gedachte was de basis voor de aromatische verbindingen gelegd.

Gefascineerd door deze anecdote, die er weleens op zou kunnen wijzen dat er zoiets als onbewuste gedachten bestaan, een proces dat zich voortzet als je je allang niet meer met het probleem bezighoudt, ging ik op zoek naar meer van deze voorvallen en naar serendipiteit. Maar om dat laatste gaat het hier nu niet.
En het bleek inderdaad meer voor te komen. Een bekend voorbeeld is Poincaré, een wiskundige, ook een 19e eeuwer, die zich met enorm ingewikkelde vraagstukken bezighield. Hij legde o.a. de basis onder de relativiteitstheorieën van Einstein en droeg bij aan de mathematische analyse van chaos. Dus je begrijpt dat hij af en toe voor reusachtige knopen in zijn denken kwam te staan. Als dat het geval was, ging hij iets anders doen, iets ontspannends en niet zelden viel hem dan een idee in dat de oplossing voor zijn probleem bleek te zijn. Poincaré ging ervan uit dat zijn onbewuste een soort ’tweede zelf’ was, dat verder bleef puzzelen waar zijn bewuste het voor gezien hield.
‘Het onbewuste’ is een begrip dat ons met de paplepel is ingegegoten. Hoe vaak hoor ik iemand niet zeggen: “Onbewust dacht ik….”. Die gedachte moet dan toch ooit bewust zijn geworden, om hem te kunnen formuleren. Het onbewuste is – op Freud geënt – in de ogen van veel mensen een soort tweede wezen in ons brein, dat er eigen gedachtes en gevoelens op nahoudt waarvan we ons – in de code-taal van dromen en slip-of-the-tongues – bewust worden. Het is, kortom, een ‘homunculus’, een klein mensje binnenin ons, met eigen motieven en gevoelens, die we liever niet onder ogen willen zien. Maar tegelijkertijd zou het dus ongelooflijk slim zijn en ons kunnen helpen bij taken die voor ons bewuste te complex zijn.

Deze hoogbegaafde griezel in ons brein is volgens veel neuro-wetenschappers een mythe. Welzeker: er gebeurt een hele hoop onbewust in onze hersenen en ons lichaam. Denk bijvoorbeeld maar aan de ademhaling. Dat is een goed voorbeeld, want je kunt je er gemakkelijk bewust van worden en de regie overnemen. Deze functie behoort niet aan ‘een ander’ toe. Er is geen eenheid, afvalcontainer of wezentje, dat je ‘het onbewuste’ zou kunnen noemen. Ook psychologen komen hoe langer hoe meer tot die conclusie. Zo zijn de experimenten die Ap Dijksterhuis vermeldt in zijn bestseller ‘Het Slimme Onbewuste’ gerelativeerd, om niet te zeggen: ontkracht, door de psychologen uit Groningen, waarvan ik hierbij een youtube voeg.