DE THEORIE VAN DE STRUCTURELE DISSOCIATIE

22 mei 2021 

En opeens dook daar – rond 2006 – de ‘Theorie van de Structurele Dissociatie’ op*. Uitgedragen door een driemanschap dat zich – aangevuld met Nel Draijer en Suzette Boon – al sinds de begintijd van de ‘recovered memories’ (RM’s) in de 80er jaren hard maakt voor het idee dat uiterst traumatische herinneringen langdurig uit het bewustzijn kunnen worden geweerd.

De theorie is voortgekomen uit het feit dat de omschrijving van het begrip ‘dissociatie’ theoretici van de RM/DIS-therapie in de problemen bracht. Alom werden immers ook fantasie-gerelateerde vormen van dissociatie beschreven, die van jongsafaan voorkomen. Elk mens – zo heet het – is daar in meerdere of mindere mate mee behept. Het gaat om het geheel of gedeeltelijke kunnen opsplitsen van het bewustzijn van verschillende functies, waarvan er een aantal op de automatische piloot worden gezet.

Diep in gedachten kan men naar het huis van zijn ex rijden (de bekende weg), zonder daar bewust voor gekozen te hebben. Iemand kan zo gegrepen zijn door een film (absorptie), dat hij tijdelijk niet verbaal benaderbaar is. Iemand kan slaapwandelen. Een kind kan een alter ego hebben. Fantasie en werkelijkheid lopen soms door elkaar.

Om de bokken van de schapen te scheiden – om althans een duidelijke scheiding aan te brengen tussen de dissociatie die door trauma wordt veroorzaakt en de dissociatie die ten grondslag ligt aan hypnose, multitasken, imaginatie, dagdromen en fantasie- geneigdheid (FPP), stellen bovengenoemde auteurs voor om terug te grijpen op de oorspronkelijke betekenis van het begrip ‘dissociatie’ aan het eind van de 19e eeuw, toen het nog disassociatie werd genoemd: het opdelen van de persoonlijkheid.**

Het idee dat de mate van ‘dissociatie’ zich over een continuüm uitstrekt, roept immers de vraag op of een DIS-therapeut tijdens de therapie niet per ongeluk inlogt op de imaginatie van zijn cliënt, in plaats van op ‘aanwijzingen’, ‘puzzelstukjes’, ‘herinneringen’ of een ‘alter in traumatijd’. Dit punt – steeds weer door experimenteel psychologen aan de orde gesteld – wordt met een voor de DIS- beweging kenmerkende koningszet van het bord geschoven: de dissociatieve symptomen, stellen zij, zijn bij pathologische dissociatie – inmiddels ‘structurele dissociatie’ geheten – “heel anders van aard”.

Zij vertonen namelijk persoonlijke kenmerken. Ze kunnen zelfs geheel eigen psychiatrische stoornissen hebben. Daar waar de DSM IV destijds op goede gronden de ‘persoonlijkheid’ in MPS verving door ‘identiteit’ in DIS, is ‘structurele dissociatie’ de zoveelste implementatie van een slecht omschreven begrip dat de zaak er niet duidelijker op maakt. Sowieso kun je je afvragen op welke gronden deze abrupte bijstelling van het gedachtegoed zichzelf ‘een theorie’ noemt. In de wetenschap is een theorie niet zomaar een gedachtespinseltje dat je er op nahoudt, maar een gedegen bouwsel van goed omschreven factoren, waarvan de wetmatige interacties keer op keer in onderzoeken worden bevestigd.

In die zin is de evolutie-theorie één van de pilaren der wetenschap. Hetzelfde geldt voor de relativiteitstheorieën. De theorie van de structurele dissociatie, daarentegen, lijkt meer op een manifestatie van wat men ook wel ‘God in the gaps’ noemt. De uitdrukking heeft betrekking op het verschijnsel dat de theologie steeds verder wordt teruggedrongen door de moderne wetenschap. Wat de theologie rest is de gaten te vullen waar de wetenschap nog geen antwoord op heeft. Naar analogie hiervan kun je de theorie van de structurele dissociatie ook ‘trauma in the gaps’ noemen. Het blijft bevreemden dat er een rituele dans nodig wordt geacht, terwijl je iemand ook gewoon naar minder plezierige levensgebeurtenissen kunt vragen.

*https://www.boompsychologie.nl/product/100-1849_Het-belaagde-zelf

** (2018) Behandeling van traumagerelateerde dissociatie. Kathy Steel et.al. Uitgeverij Mens. blz 132.